EMANUEL SWEDENBORG

 

UITNODIGING TOT DE NIEUWE KERK

 

 

Eerste Summarium

  • 1. Dat er op deze Aardbol, van de dag der schepping af, vier Kerken zijn geweest; DE EERSTE, die de Adamietische genoemd moet worden; DE TWEEDE de Noachietische; DE DERDE de Israëlietische; en DE VIERDE de Christelijke.
  • 2. Dat er van elke Kerk vier opeenvolgende Tijdperken of Staten zijn geweest, die in het Woord worden verstaan onder Morgen, Dag, Avond en Nacht.
  • 3. Dat er in elke Kerk vier Veranderingen van Staat op elkander zijn gevolgd, waarvan de eerste was de Verschijning van de Heer Jehovih en de Verlossing, en dan haar Morgen of Opgang; de tweede was haar Onderrichting, en dan haar Middag of voortschrijding; de derde was haar Afwijking en dan haar Avond of Verwoesting; de vierde was haar Einde, en dan haar Nacht of Voleinding.
  • Dat na haar einde of voleinding de Heer Jehovaih verschijnt, en een oordeel velt over de mensen der Vorige Kerk, en de goeden afscheidt van de bozen, en de goeden tot Zich verheft in de Hemel, en de bozen van Zich verwijdert naar de Hel.
  • Dat Hij daarna vanuit de goeden, die Hij tot Zich heeft verheven een nieuwe Hemel sticht, en vanuit de bozen, die Hij van Zich verwijderd heeft, een nieuwe Hel; en dat Hij overal orde brengt, zodat zij onder Zijn toezicht en onder Zijn gehoorzaamheid staan tot in het eeuwige; en dat Hij geleidelijk alsdan door middel van de nieuwe Hemel een nieuwe Kerk begint en instaureert in de landen [in terris].
  • Vanuit deze Hemel leidt de Heer Jehovih een nieuwe Kerk vanuit Zijn mond of vanuit Zijn Woord, en door inspiratie.
  • 4. Deze periodieke Veranderingen van Staat, welke zijn opeengevolgd, in de eerste of oudste Kerk, die de Adamietische is geweest, zijn bij Mozes in de eerste Hoofdstukken van Genesis beschreven, maar door middel van hemelse uitbeeldende dingen, en door andere dingen, die der wereld zijn, waarmede de Geestelijke dingen overeenstemmen.
  • 5. Dat de periodieke veranderingen van Staat, die in de tweede of Oude Kerk, welke de Noachietische was, op elkander volgden, ook in Genesis zijn beschreven, en hier en daar in de overige Boeken bij Mozes.
  • 6. Dat de periodieke veranderingen, die in de derde Kerk, welke de Israëlietische was, op elkander volgden, ook bij Mozes zijn beschreven, en daarna bij Jozua, in de Boeken van de Richteren, van Samuël en van de Koningen, en bovendien bij de Profeten.
  • 7. Dat de periodieke veranderingen, die in de vierde Kerk, welke de Christelijke was, op elkander volgden, in het Woord van beide Testamenten zijn beschreven: haar opgang, of morgen, in het bijzonder bij de Evangelisten, en in de Handelingen en Geschriften der Apostelen; haar voortschrijding, of middag, in de Kerkgeschiedenis der drie eerste Eeuwen; haar afwijken, of avond, door dezelfden aangaande de kort daarop volgende Eeuwen; en haar verwoesting tot aan de Voleinding toe, welke haar nacht was, in de Apocalyps.
  • 8. Dat na deze vier Kerken een Nieuwe Kerk zal oprijzen, welke de waarlijk Christelijke Kerk zal zijn, die bij Daniël en in de Apocalyps, en door de Heer Zelf bij de Evangelisten is voorzegd, en die door de Apostelen werd verwacht.
  • 9. Dat de Kerk geleidelijk afwijkt van de ware dingen des geloofs en van de goede dingen der naastenliefde, en voor evenzoveel ook van het geestelijk inzicht en van de echte zin des Woords.
  • 10. Bijgevolg treedt de Kerk voor evenzoveel terug van de Heer, en verwijdert zij Hem van zichzelf.
  • 11. Voor zoveel dit geschiedt, voor evenzoveel neigt zij tot haar einde.
  • 12. Het einde van de Kerk is gekomen, wanneer er niet meer enig ware des geloofs, en enig goede der naastenliefde over is.
  • 13. De Kerk is dan in valse dingen en de daaruit voortvloeiende boze dingen, en in boze dingen en de daaruit voortvloeiende valse dingen.
  • 14. Daarvandaan groeit de Hel aan vanuit de afgestorvenen uit de wereld, zodat zij zich verheft naar de Hemel toe, en zich plaatst tussen dezen en de Kerk, gelijk een zwarte wolk tussen de Zon en de Aardbol.
  • 15. Door deze tussenplaatsing wordt het belet, dat enige ware des geloofs en vandaar ook enig echt goede der naastenliefde tot de mensen der Kerk doordringt; maar in plaats daarvan het vervalste ware, hetwelk in zich vals is, en het verechtbreukte goede, hetwelk in zich niet het goede is.
  • 16. Dan dringt tegelijk het naturalisme en het atheïsme binnen.
  • 17. Deze staat der Kerk wordt in het Woord verstaan en beschreven door de Verwoesting, de Verlating en de Voleinding.
  • 18. Terwijl de Verwoesting voortduurt, en vóór dat de Voleinding intreedt, wordt de Komst des Heren aangekondigd, en uit de Heer de Verlossing, en daarna de nieuwe Kerk.
  • 19. Deze Drie dingen werden, terwijl de Israëlietische Kerk nog bestond, op vele plaatsen in het Woord bij de Profeten aangekondigd.
  • 20. De Komst des Heren.
  • 21. De Verlossing.
  • 22. De nieuwe Kerk.
  • In het Profetische Woord wordt bijna overal gehandeld over de Verwoesting en de Voleinding, over het Laatste Gericht, voorts over de Komst des Heren, over de Nieuwe Kerk, en over de Verlossing.
  • 23. Wat in het bijzonder de Verlossing betreft, waardoor enig en alleen de Zaligmaking geschiedt, deze werd volbracht door de vlees geworden Jehovah God, die onze Heer Jezus Christus is.
  • 24. Het Eerste der Verlossing was de algehele onderwerping der hellen.
  • 25. Het tweede der verlossing was de Afscheiding der bozen van de goeden, de nederwerping der bozen in de hel, en de verheffing der goeden in de Hemel.
  • 26. En tenslotte de Ordening van allen in de Hel en de ordening van allen in de Hemel.
  • 27. En tevens toen de onderrichting aangaande de ware dingen, die des geloofs zullen zijn, en in de goede dingen die der naastenliefde zullen zijn.
  • 28. En aldus de Instauratie van de Nieuwe Kerk.
  • 29. De eindoorzaak en de uitwerkende oorzaak van de Verlossing was de Wederverwekking van de mens, en door middel daarvan de Zaligmaking.
  • 30. Omdat de Heer Alleen de Verlosser is, is derhalve Hij Alleen de Wederverwekker en dus Hij Alleen de Zaligmaker.
  • 31. De Heer kon door Zijn eerste Komst en de Verlossing toenmaals, niet een nieuwe Hemel, en daaruit een nieuwe Kerk formeren vanuit de Christenen, aangezien er nog geen Christenen waren, maar er zijn geleidelijk Christenen ontstaan door de predikingen en de geschriften der Apostelen.
  • 32. Hij kon het ook naderhand niet doen, aangezien van den beginne aan [ab initio] zo vele ketterijen binnendrongen, dat er nauwelijks enige leer des geloofs in haar licht verscheen.
  • 33. En ten slotte werd de apostoilische leer in de loop des tijds door afgrijselijke ketterijen uiteengerukt, verscheurd en verechtbreukt.
  • 34. Dit wordt onder de gruwel der verlating en onder de verslaging [afflictio], hoedanige niet is geweest noch zijn zal, en onder de verduistering van de Zon, Maan en Sterren, bij de Evangelisten, bij Daniël, alsmede bij de Profeten, en onder de Draak en tal van dingen in de Apocalyps, verstaan.
  • 35. Daar de Heer dit voorzag, heeft Hij, vanwege de noodzakelijkheid, dat de mens gezaligd zou kunnen worden, beloofd, dat Hij wederom in de wereld zou komen, en de Verlossing volbrengen, en aldus een nieuwe Kerk, die de waarlijk Christelijke Kerk zou zijn, instaureren.
  • 36. De Heer heeft aangaande Zijn Wederkomst Zelf voorzegging gedaan, en de Apostelen hebben dienaangaande meermalen geprofeteerd, en Johannes in de Apocalyops openlijk.
  • 37. Desgelijks aangaande de Nieuwe Kerk, welke onder Nova Hierosolyma in de Apocalyps wordt verstaan.
  • 38. Deze tweede Verlossing is op eendere wijze geschied als de eerste, waarover boven n. 23 tot 30.
  • 39. Voorts ook terwille van de wederverwekking, en van de daaruit voortvloeiende zaligmaking van de mensen der Kerk, als de eindoorzaak en de uitwerkende oorzaak.
  • 40. De valse dingen, die de Christelijke Kerk tot nu toe in verlating gebracht en ten slotte voleindigd hebben, waren voornamelijk de volgende:
  • 41. Zij zijn afgeweken van de eredienst des Heren, door de Apostelen gepredikt, en van het geloof in Hem.
  • Zij hebben de Goddelijke Drievuldigheid gescheiden van de Heer, en op drie Goddelijke personen uit het eeuwige overgedragen, bijgevolg op drie goden.
  • 42. Zij hebben het zaligmakende geloof over die drie personen verdeeld.
  • 43. Zij hebben van dat geloof gescheiden de Naastenliefde en de goede werken als niet tevens zaligmakend.
  • 44. Zij hebben van dat geloof-alleen de rechtvaardigmaking afgeleid, dat is, de vergeving der zonden, de wederverwekking en de zaligmaking, zonder dat de mens medewerkt.
  • 45. Zij hebben de mens de Vrije Keuze in geestelijke dingen ontzegd, en zo gesteld, dat alleen God in de mens werkt, en de mens niets van zijn kant.
  • 46. Hieruit vloeide noodzakelijk de voorbeschikking voort, waardoor de godsdienst wordt afgeschaft.
  • 47. Zij hebben het kruislijden als Verlossing aangemerkt.
  • 48. Hieruit zijn valse dingen in zulk een menigte binnengeslopen, dat er niet enig echt ware is, dat niet vervalst is, en aldus ook niet enig echt goede, dat niet verechtbreukt is.
  • 49. De Kerk weet van deze haar verlating en voleinding volstrekt niets, en kan daarvan ook niets weten voordat de Goddelijke Ware dingen, die door de Heer gegeven zijn in het Werk, genaamd Ware Christelijke Religie, in het licht gezien en erkend worden.
  • Het Woord is dermate verduisterd en verdonkerd, dat niet enig ware daarin meer verschijnt.
  • 50. Dat deze Nieuwe Christelijke Kerk niet, zoals de vorige, door enige wonderen wordt gevestigd, om verschillende redenen.
  • 51. Maar in plaats daarvan is de geestelijke zin des Woords onthuld, en is de geestelijke Wereld ontsloten, en de hoedanigheid zowel van de Hemel als van de hel geopenbaard, voorts dat de mens na de dood als mens leeft; welke dingen alle wonderen te boven gaan.
  • 52. Deze Nieuwe waarlijk Christelijke Kerk, die heden door de Heer wordt geïnstaureerd, zal tot in het eeuwige duren, bevestigd vanuit het Woord van het ene en het andere Testament, en zij is ook van de schepping der wereld aan voorzien; zij zal de kroon zijn van de vier voorafgaande Kerken, omdat zij het ware geloof en de ware naastenliefde zal hebben.
  • 53. In deze Nieuwe Kerk zal geestelijke vrede, heerlijkheid, en innerlijke gezegendheid des levens zijn, ook bevestigd vanuit het Woord van het ene en het andere Testament.
  • 54. Deze dingen zullen in deze Nieuwe Kerk zijn, terwille van de verbinding met de Heer, en door Hem met God Vader.
  • 55. Uitnodiging aan de algehele Christelijke Wereld tot deze Kerk, en een vermaning om de Heer, Die voorzegd heeft dat Hij terwille van haar en tot haar in de wereld zou komen, waardig te ontvangen.

TEN SLOTTE OVER WONDEREN.

  • 1. Vóór de Komst des Heren zijn Wonderen in de Kerk geschied, aangezien zij toen uiterlijke of natuurlijke mensen waren, die niet anders dan door wonderen tot hun uitbeeldende eredienst gebracht konden worden. De wonderen, geschied in Egypte, in de Woestijn, in het land Kanaän, tot op nu toe, moeten worden opgesomd. En nochtans doen zij nooit de mensen aan.
  • 2. Na de Komst des Heren toen de mens van Uitwendig Inwendig is geworden, en toen de mens het vermogen is ingegeven om te kunnen weten, zijn wonderen verboden. En wanneer dit vermogen werd onderschept, zou de mens meer uitwendig worden dan tevoren.
  • 3. Wonderen zouden dan waarlijk Goddelijke Erediensten vernietigen, en de vroegere afgodendienst invoeren, zoals ook sedert tal van eeuwen geschied is.
  • Nochtans waren deze wonderen niet Goddelijk, maar zodanig als die welke door magiërs oudtijds werden verricht.
  • 4. In plaats van wonderen is heden ten dage een openbaring van de Heer Zelf geschied, zijnde de inleiding in de geestelijke wereld, en aldaar de verlichting door onmiddellijk licht uit de Heer, in zulke dingen, die de innerlijke dingen der Kerk zijn. Voornamelijk echter de opening van de geestelijke zin in het Woord, waarin de Heer in Zijn Goddelijk licht is.
  • 5. Deze Onthullingen zijn geen Wonderen, aangezien ieder mens naar zijn geest in de geestelijke wereld is zonder gescheiden te zijn van zijn lichaam in de natuurlijke wereld; bij mij evenwel met een zekere scheiding, doch slechts ten aanzien van het verstandelijk deel van mijn gemoed, echter niet ten aanzien van het wilsdeel: -en ten aanzien van de geestelijke zin is de Heer door die zin bij allen, die zich in het geloof tot Hem wenden in dat licht, en Hij is door die zin in het natuurlijk schijnsel der mensen.

  • KERKGESCHIEDENIS VAN DE NIEUWE KERK.
  • 1. Er moet een nieuwe Kerkgeschiedenis geschreven worden, omdat nu de Komst des Heren daar is, voorzegd bij Mathheüs, Hfdst. XXV.
  • 2. Er was een andere Kerk vóór het Concilie van Nicea, toen er de Apostolische Geloofsbelijdenis was, welke vervuld zal worden. Er was een andere Kerk na het Nicaenische Concilie, en verder nadat de Athanasiaanse Geloofsbelijdenis geschreven was. Het hoofdleerstuk aangaande de Drievuldige God en aangaande de Heer werd verkeerd in de Kerk, hoofdzakelijk door het dogma van drie personen van eeuwigheid aan.
  • 3. De Boeken, die uit de Heer door middel van mij geschreven werden, van de aanvang tot op heden toe, zullen worden opgesomd.
  • 4. De schrijftrant daarvan is van dien aard, dat hij opblinkt voor hen, die in de Heer en in de nieuwe openbaring geloven; maar dat hij duister is en van geen belang voor hen, die deze dingen loochenen, en bij wie zij niet in de gunst staan om verschillende redenen.

Bewijzen, dat de schrijftrant van dien aard is:

  • (1) Van de Hollandse boekbeoordelaars, die in de geestelijke wereld samengeroepen werden; een van hen zeide, nadat hij ze gelezen had, dat zij boven elk ander boek, het Woord uitgezonderd, in waardigheid verheven waren.
  • (2) En er was een ander, die zeide, dat hij er niets anders in zag dan futiele, fantastische nieuwtjes, en dat ze als waardeloos moesten verworpen worden.
  • (3) Desgelijks in Engeland, waar zij naar de academies gezonden werden, omdat de geestelijkheid ze verworpen had; en door hen in Gothenburg: Beijer, Rosen, en anderen; ook al zagen sommigen daarin de grootsheid Gods; anderen echter zagen er niets in dan arglist, niets hoegenaamd.
  • (4) In Zweden door Filenius, anders door anderen; die misschien genoemd kunnen worden.
  • (5) Terwijl een zeker iemand de gedrukte geschriften las, verschenen zij mij als nietswaardigheden, zulks zolang er sluwe en slechte geesten tegenwoordig waren; het was anders in tegenwoordigheid van anderen.
  • (6) Iets eenders gebeurde in Zweden met hem, die bezig is een literatuurgeschiedenis te schrijven; behalve elders.
  • 5. Aangaande Oetinger in Würtenberg, uit zijn brief.
  • 6. Aangaande Göttingen.
  • 7. Toen de BEKNOPTE UITEENZETTING was uitgegeven, verscheen de Hemel der Engelen van het oosten tot het westen, en van het zuiden tot het noorden, in purperen gloed, met allerschoonste bloemen; dit voor mij en voor de (Deense) koningin en anderen. Een ander maal als vlammig, schoon.
  • 8. Op de boeken was geschreven: DE KOMST DES HEREN, op alle in de geestelijke wereld; evenzo schreef ik op bevel hetzelfde op twee exemplaren in Holland.


[TWEEDE SCHEMA]

De voleinding der eeuw, de Wederkomst des Heren en de Nieuwe Kerk.

  • Over de voleinding der eeuw, door de Heer voorzegd bij Daniël
  • Hoofdstuk V en bij Mattheüs Hoofdstuk.....
  • onderverdeeld in artikelen.
  • Over de Tweede Komst des Heren, door de Heer voorzegd, bij
  • de Profeten, de Evangelisten en de Apostelen.
  • onderverdeeld in artikelen.
  • Over de Nieuwe Kerk des Heren, aangekondigd als het Nieuwe Jeruzalem in het Woord van beide Testamenten, en beschreven in de Openbaring.
  • onderverdeeld in artikelen.
  • Uitnodiging tot de Nieuwe Kerk aan de ganse Christelijke wereld, en vermaning om de Heer waardig te ontvangen.
  • Een gedenkwaardigheid, namelijk dat alle dingen der Nieuwe Kerk voor ieder verlicht mens in het licht van het ware verschijnen;
  • maar zodra de hedendaagse orthodoxie der Kerk wordt aanvaard, wordt
  • het licht van het ware schaduw.
  • De dingen, die tot de leer van de Nieuwe Kerk, en die, welke tot de oude orhtodoxie behoren, moeten één voor één in volgorde worden uitgelegd.


[DERDE SCHEMA]

De Gruwel der Verlating, de Voleinding der Eeuw en de Volheid des Tijds

  • 1. Over de Voleinding der Eeuw, en dan de Gruwel der Verlating.
  • 2. Geen erkentenis van God dan alleen een verkeerde, een valse, of in het geheel geen; aangaande de Almacht hoegenaamd geen erkentenis.
  • 3. Geen erkentenis van de Heer.
  • 4. Geen erkentenis van het Goddelijk Menselijke, dan alleen een historische.
  • 5. Geen erkentenis van de Heilige Geest.
  • 6. Vandaar geen erkentenis van de Goddelijke Drievuldigheid.
  • 7. Geen erkentenis van de Heiligheid des Woords.
  • 8. Geen erkentenis van de Verlossing dan alleen een valse.
  • 9. Geen erkentenis van het geloof dan alleen zulk een als er voor een blinde is, welke er in het geheel geen is; eender zijn alle dingen die van dat geloof afhangen, en naar God de Theologische dingen worden genoemd, naar de Kerk de Kerkelijke dingen, en naar de Geest Gods waartoe zij geïnspireerd worden, de Geestelijke dingen.
  • 10. Geen erkentenis van de Naastenliefde.
  • 11. Geen erkentenis van de Vrije Keuze; aldus geen menselijke wil, derhalve de mens geen mens.
  • 12. Geen erkentenis van Berouw, dan alleen van de mond, hetwelk geen berouw is.
  • 13. Geen erkentenis van de Vergeving der Zonden, en vandaar geen erkentenis van de Bekering.
  • 14. Geen erkentenis van de Hervorming en van de Wederverwekking.
  • 15. Geen erkentenis van de Toerekening van het goede en het boze, dus geen erkentenis van het Gericht.
  • 16. Geen erkentenis van de Hemel en de Hel.
  • 17. Geen erkentenis van de Staat des mensen na de dood, en vandaar geen erkentenis van het heil en van het eeuwige leven.
  • 18. Geen erkentenis van de Doop en van het Heilig Avondmaal; dat het nauwelijks iets anders dan ceremoniën zijn.
  • 19. Geen andere erkentenis van de Wet dan een verkeerde.
  • 20. Geen andere erkentenis van de Evangeliën dan een verkeerde; de erkentenis bestaat daarin, dat zij wederverwekt en aldus gezaligd kunnen worden.
  • 21. Niet enige leer der Theologie; dus is de voleinding van dien aard, dat niet enige ware is overgebleven; vandaar is het, dat de Christelijke Godsdienst door zo vele ketterijen uiteengescheurd is.
  • 22. De Catechismus is niet iets.
  • 23. Het ganse Woord is niet iets.
  • 24. Hieruit volgt, dat Godsdienst, Kerk, Eredienst, het Bedieningsambt niet iets is.
  • 25. Aangezien vanuit al die dingen volgt, dat er louter Voorbeschikking is.
  • 26. Hieruit volgt, dat er in die Kerk niet een grein van het ware over is, dus dat de gruwel der verlating daar is.
  • 27. De gezegden van het Woord barsten in een loos geraas uit, wanneer zij door hen, die de huidige orthodoxie bestudeerd hebben, naar de Hemel worden gezonden; uit ondervinding.
  • 28. De valse dingen moeten uitgeroeid worden, voordat de ware dingen worden ingeplant.
  • 29. De volheid des tijds is de voleinding, aangezien de tijd de staat der Kerk betekent; daarom leest men in de Apocalyps: Er zal geen tijd meer zijn, noch morgen en dag, maar nacht, noch lente en zomer, maar winter; iets dergelijks betekent tot een tijd, tijden en een halve tijd.
  • 30. Die Staat der Kerk is uit de Heer voorzegd door Daniël en bij Mattheüs, en in 7 Hoofdstukken in de Apocalyps, die moeten worden aangehaald.
  • 31. De godsdienst van deze Kerk moet niet door middel van wonderen worden ingeplant, maar door het Woord en door het licht uit de Heer daar; dit licht treedt binnen en blijft tot in het eeuwige, en een godsdienst door middel van wonderen blust dit licht uit, en omdat deze de wonderen aan zichzelf vooropstelt, vergaat hij daarom met loos geraas; vergelijk Mattheüs XXIV: 24, 25. -Ik heb met Paris, over wiens wonderen twee boekdelen bestaan, gesproken over de wijze waarop hij zijn wonderen deed, namelijk door middel van geesten, die in het geheugen van de mens binnentraden.


[VIERDE SCHEMA]

De gruwel der verlating.

  • 1. Over de Voleinding der Eeuw, en dan over de gruwel der verlating.
  • 2. Geen erkentenis van God dan alleen een verkeerde - daar ook aangaande de Almacht hoegenaamd geen erkentenis.
  • 3. Geen Erkentenis van de Heer.
  • 4. Geen Erkentenis van de Heilige Geest.
  • 5. Vandaar geen Erkentenis van de Goddelijke Drievuldigheid.
  • 6. Geen Erkentenis van de Heiligheid des Woords.
  • 7. Geen Erkentenis van de Verlossing.
  • 8. Geen Erkentenis van het Geloof.
  • 9. Geen Erkentenis van de Naastenliefde.
  • 10. Geen Erkentenis van de Vrije Keuze.
  • 11. Geen Erkentenis van het Berouw.
  • 12. Geen Erkentenis van de Vergeving der zonden, en vandaar geen Erkentenis van de Bekering.
  • 13. Geen Erkentenis van de Wederverwekking.
  • 14. Geen Erkentenis van de Toerekening.
  • 15. Geen Erkentenis van de Hemel en de Hel.
  • 16. Geen Erkentenis van de Staat des mensen na de dood, en vandaar geen Erkentenis van het heil en het eeuwige leven.
  • 17. Geen Erkentenis van de Doop.
  • 18. Geen Erkentenis van het Heilig Avondmaal.
  • 19. Geen Erkentenis van de Wet dan alleen een verkeerde.
  • 20. Geen Erkentenis van het Evangelie dan alleen een verkeerde, welke daarin bestaat dat zij wederverwekt en aldus gezaligd kunnen worden.

- Niet enige leer der Theologie; dus is de voleinding van dien aard, dat er niet enig ware over is; vandaar is het, dat de Christelijke Godsdienst door zo vele ketterijen is uiteengescheurd, waarover gehandeld wordt.


[VIJFDE SCHEMA]

Wat is de voleinding en de verlating en de volheid des tijds

  • 1. Er is geen erkentenis van God dan alleen een valse, in het geheel geen.
  • 2. Geen erkentenis van het Goddelijk Menselijke des Heren, dan alleen een historische.
  • 3. Geen erkentenis van de Verlossing, dan alleen een valse.
  • 4. Geen erkentenis van het Geloof, dan alleen zodanig als voor een blinde, welke er geen is: eender zijn alle dingen, die van dat geloof afhangen, en naar God de Theologische dingen worden genoemd, en naar de Kerk de Kerkelijke dingen, en naar de Geest Gods, waardoor inspiratie, de Geestelijke dingen.
  • 5. Geen Naastenliefde.
  • 6. Geen Vrije Keuze, dus geen menselijke wil, de mens geen mens.
  • 7. Geen berouw dan alleen die van de mond, hetwelk geen berouw is.
  • Geen erkentenis van de vergeving der zonden.
  • 8. Geen hervorming en wederverwekking.
  • 9. Geen toerekening van het goede en het boze, dus geen gericht.
  • 10. Doop en Heilig Avondmaal zijn nauwelijks iets anders dan ceremoniën.
  • 11. De catechismus is niet iets.
  • 12. Het ganse Woord is niet iets.
  • 13. Hieruit volgt dat niet iets is Godsdienst, Kerk, Eredienst, en Bedieningsambt.
  • 14. Aangezien vanuit die dingen volgt dat er louter Voorbeschikking is.
  • 15. Hieruit volgt dat er in die Kerk geen grein van het Ware over is, dus dat de gruwel der verlating daar is.
  • 16. Vandaar zo vele ketterijen.
  • 17. De gezegden van het Woord barsten in loos geraas uit, wanneer zij door hen, die de huidige orthodoxie bestudeerd hebben, naar de hemel gezonden worden; uit ondervinding.
  • 18. De valse dingen moeten uitgeroeid worden, voordat de ware dingen ingeplant worden.
  • - De volheid des tijds is de voleinding, aangezien de tijd de staat der Kerk betekent; daarom leest men in de Apocalyps: er zal geen tijd meer zijn, niet morgen en dag, maar nacht, noch lente en zomer, maar winter; iets eender betekent tot een tijd, tijden en een halve tijd.
  • - Die staat der Kerk is uit de Heer voorzegd door Daniël en Mattheüs, en in 7 Hoofdstukken in de Apocalyps, welke moeten worden aangehaald.
  • - De godsdienst van deze Kerk moet niet ingeplant worden door wonderen, maar door het Woord en door het licht uit de Heer daar; dit licht treedt binnen en blijft tot in het eeuwige; en een godsdienst door wonderen blust dit licht uit, en omdat deze de wonderen aan zich vooropstelt, vergaat hij daarom met loos geraas; vergelijk Mattheüs XXIV: 24, 25. -Ik heb met Paris, over wiens wonderen 2 boekdelen bestaan, gesproken over de wijze, waarop hij zijn wonderen deed, namelijk door geesten die in het geheugen van de mens binnentraden en hem [overreedden]; zeer vele dingen aangaande hen. Maar nochtans wijdde hij zich niet aan enige godsdienst, en kende [novit] vandaar niets van het Ware der Kerk, weshalve hij heden bij degenen is, die in de hel zijn.


[ZESDE SCHEMA]
  • Over de Voleinding der Eeuw en over de gruwel der verlating.
  • Geen erkentenis van God.
  • Geen erkentenis van de Heer.
  • Geen erkentenis van de Heilige Geest.
  • Geen erkentenis van de Heiligheid des Woords.
  • Geen erkentenis van de Verlossing.
  • Geen erkentenis van het Geloof.
  • Geen erkentenis van de Naastenliefde.
  • Geen erkentenis van de Vrije Keuze.
  • Geen erkentenis van het Berouw.
  • Geen erkentenis van de Vergeving der zonden en van de Bekering.
  • Geen erkentenis van de Wederverwekking.
  • Geen erkentenis van de Toerekening.
  • Geen erkentenis van de Hemel en van de Hel.
  • Geen erkentenis van de staat des mensen na de dood en vandaar van het heil.
  • Geen erkentenis van de Doop.
  • Geen erkentenis van het Heilig Avondmaal.
  • Hieruit volgt, dat er geen godsdienst is, en vandaar geen Kerk.
  • Over de Komst des Heren.
  • Over wonderen.
  • Uitnodiging aan de gehele wereld tot de Nieuwe Kerk.
  • -Er is één Herder en één kudde; Jehovah is één.

 

Emanuel Swedenborg, Londen 1771.

 

 

  • Nederlandse vertaling - Anton Zelling 1970.
  • Tekstverwerking - Maria Rodenhuis.
  • Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis 2001.