Poëzie, Wetenschap en Swedenborg.

  • Een lezing gegeven in de Swedenborg Hall in Londen op 3 juli 2008,
  • door Richard Lines.

 

Emanuel Swedenborg kwam voor het eerst in Londen in 1710 als jongeman van tweeëntwintig jaar. Het is bekend dat hij kwam om wetenschap te studeren. In een brief aan zijn zwager en mentor, Eric Benzelius (ontvangen op 13 oktober 1710), schreef hij: 'Dagelijks lees ik Newton en ik verlang er ook naar om hem te ontmoeten en hem te horen spreken'.

Hij schreef verder dat hij een verzameling wetenschappelijke instrumenten had: verschillende soorten kwadranten, prisma's, microscopen, handgemaakte weeginstrumenten, en bovenal een camera obscura. Wanneer hij voldoende geld over had zou hij graag een luchtpomp kopen. Maar hij bekeek Londen ook als toerist en, belangrijker, hij toont zich een humanist:

'Ik heb met mijn ogen al alles in deze stad onderzocht dat waard is om te zien. De prachtige tempel van St. Paul kwam in elk onderdeel een paar dagen geleden gereed. In Westminster Abbey, toen ik de koninklijke monumenten onderzocht, zag ik toevallig ook de graftombe van Casaubon, en werd meegevoerd met zo'n grote liefde voor deze literaire held dat ik zijn tombe kuste; en tot zijn overblijfselen onder het marmer, wijdde ik de volgende regels':

  • 'Waarom het graf verfraaien met marmer, en goud en verzen
  • Wanneer deze zullen vergaan, terwijl uzelf
  • in eeuwigheid zult leven.
  • En toch, denk ik, dat de steen u toejuicht
  • vrij en gewillig
  • en de liefhebbende kus van de voorbijgangers
  • met vreugde opneemt.
  • De urn bevat uw as
  • God en de sterren uw ziel;
  • Uw geschriften uw genie,
  • De mensen en de wereld uw faam.
  • De dood heeft u opgelost in stof
  • Maar voor uzelf, leeft u ongedeerd
  • Binnen in onze harten.'

Isaac Casaubon, zoals Lars Bergquist opmerkt in zijn biografie 'Swedenborg's Secret' [Swedenborgs Geheim], is min of meer vergeten in onze tijd, maar in zijn dagen, was hij het symbool van het humanistische leren, en heeft de klassieke Latijnse en Griekse literatuur toegankelijker gemaakt dan tevoren. Hij was een Hugenoot, dat wil zeggen een protestant, geboren in Frankrijk in 1559. Hij kwam aan in Engeland in 1610, precies honderd jaar voor het eerste bezoek van Swedenborg, op uitnodiging van King James I en verbleef daar tot zijn door in 1614. Zijn faam was zo groot dat hij werd begraven in Westminster Abbey. Berquist wijst erop, net als zijn jongere tijdgenoot, de Nederlandse jurist Hugo de Groot en zijn vroegere medelandgenoot Sebastian Castellio, de bijbelvertaler en theoloog, dat Casaubon werkte voor de christelijke eenheid, 'gebaseerd op de fundamentele zienswijze in de vroege kerk, heel verschillend van de dogmatische theologie'. Swedenborg zelf zou vele jaren later in het tweede deel van zijn 'Arcana Caelestia' [Hemelse Verborgenheden] (§1799) schrijven, dat als de christelijke kerken hun leerstellige verschillen zouden behandelen als 'niet meer dan nuances van meningen over de mysteries van het geloof welke echte christelijke mensen zouden overlaten aan het individuele geweten, en in hun hart zouden zeggen dat iemand echt christen is wanneer hij leeft als een christen, dat wil zeggen, zoals de Heer leert', de verschillen zouden wegvallen en de kerken één zouden worden.

Het zou kunnen dat Casaubons naam niet zo onbekend is bij liefhebbers van de Engelse literatuur als Lars Bergson veronderstelt. U zult zich misschien de personage herinneren van Edward Causabon in George Elliot's 'Middlemarch' [niet bestaande provinciestad], de zo gortdroge oudere geestelijke met wie de jonge Dorothea Brooke een bijzonder ongeschikt huwelijk heeft. Van George Elliot wordt gezegd dat hij dit personage heeft gebaseerd op Mark Patterson, de eigentijdse rector of Lincoln College Oxford, een wetenschapper die een mooie biografie had geschreven over Isaac Casaubon en iemand was die ongelukkig was getrouwd met een veel jongere vrouw.

Eric Benzelius zou zeker de lofuiting van Swedenborg over Casaubon hebben toegejuicht, net als zijn enthousiasme voor wetenschap. Hij was een veelzijdig geleerde, een humanist met een grote wetenschappelijke interesse die had gereisd naar Engeland, Frankrijk en Duitsland en de filosofen Malebranche en Leibniz had ontmoet. Hij was een groot boekenliefhebber die bijna 3000 werken toevoegde aan de bibliotheek van Uppsala en een geleerde in het Latijn en Grieks.

Ik hoop dat ik niet te lang ben uitgewijd met deze historische introductie, maar ik wilde aantonen dat in de tijd van Swedenborg, er geen klimaat was van de twee culturen: de wetenschap en de menswetenschappen, een uitdrukking die bijna vijftig jaar geleden beroemd werd gemaakt door de wetenschapper, schrijver en politicus C.P. Snow. Ik heb het woord 'humanist' gebruikt in de historische zin. In de achttiende eeuw had dit woord niet de moderne betekenis en gevoelswaarde van iemand die geen enkel geloof in God had. Noch was er in die dagen, toen de moderne wetenschap in de kinderschoenen stond, enig begrip dat wetenschap inherent superieur was aan de kunsten en aan alle andere vormen van begripsvorming. Om een contrast te schetsen, laat ik een voorbeeld geven, hoewel extreem, van het eigentijdse wetenschappelijke triomferen. Het komt van Peter Atkins, de voorname Oxford-chemicus, uit een boek dat in 1995 werd gepubliceerd.

'Hoewel dichters mogen streven naar begrip, zijn hun talenten meer verwant aan een onderhoudend zelfbedrog. Zij kunnen wellicht de verrukkingen van de wereld benadrukken, maar zij zijn misleid wanneer zij en hun bewonderaars geloven dat hun identificatie van die verrukkingen en hun gebruik van roerende taal voldoende zijn voor begripsvorming. Ook filosofen, ben ik bang, hebben weinig meer bijgedragen aan het begrip van het universum dan de dichters [...]

Zij hebben niet veel bijgedragen aan dat wat nieuw is tot na het nieuwe was ontdekt door wetenschappers [...]

Terwijl poëzie amuseert en theologie verduistert, bevrijdt de wetenschap.'

Dit is natuurlijk een extreme verklaring en bovendien een die bij lange na niet wordt gedeeld door alle wetenschappers, maar het is niet uniek. Maar voordat ik afscheid neem van Peter Atkins, moet ik zeggen dat de afgelopen jaren dit extremisme niet hebben gematigd. Onlangs nog (juni 2008), hoorde ik hem als getuige op dat excellente BBC radio 4 programma 'The Moral Maze' [Het Morele Labyrint] aan een van de geregelde panelleden zeggen, de rooms-katholieke journalist en omroepmedewerker Clifford Longley, dat hij wel gek moest zijn om in God te geloven.

Nog een beroemde wetenschapper die poëzie verachtte was Paul Dirac (1902-1984), die de Nobelprijs voor Natuurkunde in 1933 won, gezamenlijk met Erwin Schrödinger (1887-1961) voor hun werk op het gebied van golfbewegingen. Schrödinger aan de andere kant, van deels Engelse, deels Oostenrijkse afstamming, was een poëzieliefhebber, vooral van Rilke, en zeker ook in zijn latere jaren geïnteresseerd in metafysica en oosterse filosofie. Zijn boekje 'What is life?' is een literair klassiek zowel als een wetenschappelijk werk en wordt verdiend alom gelezen. Zijn theoretische werk in de jaren 1920 en 1930 verschafte de basis voor het begrip van de 21ste-eeuw gebieden van de wetenschap zoals: halfgeleiders, nanotechnologie, en moleculaire biologie. Het is waarschijnlijk dat vele moderne apparaten zoals: lasers, computers en mobiele telefoons niet zouden zijn ontwikkeld zonder die fundamentele bijdrage van Schrödinger. Ik ben er zeker van dat dit iets is dat Swedenborg zou hebben gewaardeerd. Hij was altijd geïnteresseerd in de praktische toepassingen van de wetenschap, zoals bijvoorbeeld wordt bewezen door zijn levenslange pogingen om een methode te vinden om de geografische lengtegraad te berekenen. Maar Diracs minachting voor poëzie werd genoteerd. Ik werd me dit bewust door een amusant stukje dat in The Times, in oktober 2000 werd gepubliceerd, tijdens een langlopende correspondentie over poëzie. Een zekere Dr. Philip Roe uit St. Albans schreef het volgende:

'De beste definitie van poëzie die ik ben tegengekomen was die van de Nobelprijs winnaar, de theoretisch natuurkundige Paul Dirac, die het haatte. Hij kwam erachter dat een ondergeschikte in zijn vrije tijd gedichten schreef. Hij sommeerde de jongeman en zei: Hoe kun je zowel poëzie als natuurkunde beide doen? In de natuurkunde proberen we in eenvoudige termen iets te verklaren dat niemand daarvoor wist; in de poëzie is het precies het tegenovergestelde'.

Ik was verbaasd die woorden te lezen, en hoewel deze poëzie correspondentie al een tijd aan de gang was, vuurde ik een vinnige reactie af per e-mail. Tot mijn verbazing en verrukking werd het een paar dagen later geplaatst. In mijn brief stond het volgende:

'Ik vind het droevig dat een natuurkundige die een Nobelprijs heeft gewonnen poëzie gehaat zou moeten hebben. De kunsten spreken eigenlijk meer tot het hart dan tot het verstand, maar op hun eigen wijze helpen ze de wereld te verklaren net zoveel als de wetenschap dat doet. Poëzie is de meest intieme vorm van de kunsten. Om het te waarderen heeft men geen hightech apparatuur nodig of dure operakaartjes. Men kan er in zijn eentje van genieten, of nog beter, het hardop lezen voor iemands geliefde.'

Een ingezonden brief in een krant, zelfs in The Times, is een kortstondig iets, maar mijn brief, samen met die van Dr. Roe en vele anderen, hebben een soort beperkte onsterfelijkheid bereikt. De brief werd uitgekozen, met mijn toestemming, om in boekvorm uitgegeven te worden in een deeltje van de serie genoemd: Brief Letters to the Editor, uitgegeven in 2002.

Natuurlijk kan men in een korte briefje niet alles zeggen wat men zou willen over dit onderwerp. Ik ben er zeker van dat velen zijn achtergelaten met een gevoel van twijfel dat, terwijl het leven zou moeten opklimmen tot meer dan wetenschappelijke feiten, de huidige wetenschap zo dominant is - wij hangen er dagelijks op zo vele manieren vanaf, zelfs als we het in het geheel niet begrijpen - dat misschien wetenschappers als Peter Atkins en Richard Dawkins het bij het rechte eind hebben. Zoals de filosoof Mary Midgley dit in haar prachtige boek Science and Poetry, uitgegeven in 2001, verwoordt, en waarvan de titel deze titel en het thema van deze lezing heeft aangedragen.

'Zij - dat wil zeggen veel moderne mensen - hebben een vermoeden, toegejuicht of anderszins, dat de kunsten alleen maar luxe zijn en wetenschap de enige noodzakelijkheid. Het schijnt hen toe dat de wetenschap alle feiten levert waaruit wij, om zo te zeggen, het huis maken van de dingen die wij geloven. Slechts nadat dit huis is gebouwd kunnen we - als we dat willen - daar binnen gaan zitten, de Cd-speler aanzetten en luisteren naar iets van Mozart of wat poëzie lezen.'

Dit is niet de zienswijze van Mary Midgley, noch de mijne, noch, veel belangrijker, was het die van Swedenborg die meer dan tweehonderdenvijftig jaar geleden zijn werken schreef. Swedenborg was een man van de Eeuw van de Verlichting en zelf wetenschapper en een van de meest voorname figuren ervan. Zijn wetenschappelijke successen hielden in, het vooruitzien van de theorie die later door Immanuel Kant (1724-1804) en Marquis de Laplace is ontwikkeld: dat de planeten hun oorsprong vinden in de zonnemassa, en belangrijke ontdekkingen ten aanzien van de werking van de hersenen die niet waren bewezen door experimenten tot in de 20ste eeuw. Voor hij een goddelijke roeping ontving om de Schrift te verklaren, was zijn doel geweest om 'de natuur te verkennen, scheikunde en de wetenschappen van mijnbouw en anatomie'. De Verlichting hield zich bezig met het ontginnen van nieuwe gebieden van kennis en had weinig interesse voor de dingen van de geest. Maar Swedenborg, vooruitlopend op zijn tijd, zag de dodelijke gevaren van de Verlichting, hoe die de geest zou vernietigen. In het eerste deel van de Arcana Caelestia (§232) schreef hij:

'De situatie vandaag is veel erger dan het vroeger was, daar de mensen nu hun ongeloof door hun onwillige zintuigen kunnen bevestigen door middel van feiten die onbekend waren aan eerdere generaties. De dikke duisternis die daarvan het resultaat is tart elke beschrijving. Als de mens werkelijk zou weten hoe intens die dikke duisternis echt was zou hij onthutst zijn.'

De wetenschappelijke kennis is zo gegroeid sinds de dagen van Swedenborg dat het geen wonder is dat veel mensen het absoluut overweldigend vinden. Niettemin schrijft Swedenborg over dikke duisternis dat voortkomt uit deze spreiding van kennis, kennis die in zich iets goeds is, zoals Swedenborg de eerste geweest zou zijn om te erkennen. Maar hij kende ook het gevaar van het zich verwijderen van de dingen van de geest en daarom schreef hij over 'een dikke duisternis', een duisternis die onherkenbaar toeneemt. In een veel latere passage in de Arcana Caelestia, waarin hij schrijft over zijn visioen van het natuurlijke universum als 'representatief' voor het koninkrijk van de Heer, dat wil zeggen het geestelijk rijk. Hij zegt ons 'hoe dom, en ook hoe aards en ook ondersteboven, de menselijke intelligentie is die afscheidt of isoleert de natuurlijke krachten van datgene wat eerder is en daarin invloeit [...] en dan alles toeschrijft aan de natuurkrachten' (§3483).

Wetenschap, kan ons door zijn aard, niets vertellen over een geestelijke oorzaak, maar de kunstenaar en de dichter kunnen dat misschien wel. Een vroege Engelse lezer van Swedenborg was de dichter en kunstenaar William Blake. De mate waarin hij was beïnvloed door Swedenborg is over gedebatteerd door wetenschappers, maar ik zou het eens zijn met de Blake-geleerde en dichteres Kathleen Raine die schreef dat 'zijn enorme verplichting aan Swedenborg is nooit volledig op waarde geschat'. Deze regels van Blake lijken mij 'zuiver Swedenborg'.

'[...] ieder natuurlijk gevolg heeft een geestelijke oorzaak en niet een natuurlijke; want een natuurlijke oorzaak schijnt alleen zo: het is echter een waanidee [...]'

Als dit te abstract klinkt, laten we dan eens kijken naar een natuurlijk fenomeen dat we allemaal kennen: de regenboog. Terwijl we weten dat een regenboog een kortstondig natuurlijk fenomeen is dat wordt gevormd door de combinatie van zonlicht en regendruppels, is het zien van een regenboog iets dat het gemoed opheft. 'Mijn hart springt op bij het aanschouwen van een regenboog in de hemel', schrijft Wordsworth en ik ben er zeker van dat velen van ons dat zouden beamen. Zelfs in de meest kleurloze stedelijke omgeving zal de verschijning van een regenboog nooit falen ons te verrukken. 'Kom kijken, een regenboog', zeggen we tegen elkaar. In de dagen van Swedenborg was de analyse van Newton met betrekking tot wit licht in de kleuren van het spectrum, een heel nieuwe ontdekking. Want voor de 18de-eeuwse dichter Mark Akenside voegden Newtons ontdekkingen toe aan de schoonheidservaring bij het zien van een regenboog:

  • 'en ook nog nooit
  • hebben de kleuren van de smeltende lentetinten
  • mij zo welgevallig toegeschenen, als toen
  • de hand van de wetenschap de weg wees
  • waarop de zonnestralen schijnen vanuit het westen
  • en vallen op de waterige wolk'

Maar voor Joseph Adison, geschreven in 1712, is de regenboog die wij in de lucht zien slechts een aangename waan.

'Overal om ons heen worden wij vermaakt met aangename voorstellingen en verschijningen, we ontdekken denkbeeldige grote schoonheid in de hemelen en op de aarde [...]

Onze zielen zijn momenteel verrukkelijk verdwaald en verbijsterd in een aangenaam waanidee [...]'

Zo'n honderd jaar later betreurt John Keats de 'kille filosofie' die 'de regenboog zou loswikkelen':

  • 'Vliegen niet alle bekoringen weg
  • Alleen al bij de aanraking van de kille filosofie?
  • Er was eens een ontzagwekkende regenboog in de hemel:
  • Wij kennen haar weefsel, haar bouw: die haar gegeven is
  • uit de saaie catalogus van de gewone dingen.
  • De filosofie zal zelfs de vleugels van de engel afknippen
  • En alle mysteries overwinnen door wetten en regels
  • Maak leeg de bewoonde lucht, en de dwergen in de mijnen
  • Wikkel een regenboog los, zoals eerder
  • de tedere persoon van Lamia versmolt in een schaduw.'

De oude Hebreeërs die schreven wat wij kennen als het Boek Genesis, het eerste boek van de Bijbel, zagen de regenboog als een teken, door God gegeven, als de belofte dat Hij nooit meer een verwoestende vloed op de aarde zou zenden. In de poëtische taal van de geautoriseerde versie:

'Mijn boog stel ik in de wolken, opdat die tot een teken zij van het verbond tussen Mij en de aarde. Wanneer ik dan wolken over de aarde breng en de boog in de wolken verschijnt, zal Ik Mijn verbond gedenken, dat tussen Mij en u en alle levende wezens van alle vlees bestaat, zodat de wateren niet weer tot een vloed zullen worden om al wat leeft te verderven. Als de boog in de wolken is, dan zal Ik hem zien, zodat Ik Mijn eeuwig verbond gedenk tussen God en alle levende wezens van alle vlees, dat op de aarde is.'

Wij begrijpen nu dit oude verhaal als een mythe, en mythen, zoals we weten, bevatten vaak een diepere betekenis. In het eerste deel van de Arcana Caelestia zegt Swedenborg in een immense uitleg over de boeken Genesis en Exodus, vers voor vers, en regel voor regel, het volgende over de verschijning van de regenboog na de vloed:

'Ieder mag zich verwonderen dat in het Woord 'de boog in de wolken', of de regenboog, wordt gezien als een teken van het verbond, want de regenboog is niets anders dan iets dat wordt geproduceerd door de omzetting van stralen zonlicht in regendruppels. Het is een volledig natuurlijk fenomeen' [...] (§1042).

Dan begint hij de regenboog als het ware te los te wikkelen, te ontrafelen, en te tonen dat dit natuurlijke gebeuren een geestelijke betekenis heeft, door het 'leerstuk van de overeenstemmingen'. Hij vertelt ons dat de regenboog staat voor regeneratie of wedergeboorte. In het volgende leven, schrijft hij, verschijnen regenbogen rond de hoofden van geestelijke engelen, dat wil zeggen geestelijk wedergeboren engelen, want alle engelen hebben geleefd als mensen. Dat lijkt mij een wonderschone poëtische gedachte, een die iemand naar een hoger plan opheft. In een lange passage waarin hij dit uitlegt, toont Swedenborg hoe de geestelijke regenboog zijn oorsprong vindt in de stralen van het licht die van God komen, de Bron of Zon van alle wijsheid en intelligentie, en een overeenstemming is van geestelijke dingen die bij een bepaald persoon aanwezig zijn. Swedenborgs filosofie is altijd figuratief, nooit abstract.

Laat mij een ervaring beschrijven die ik bijna vijfentwintig jaar geleden heb gehad en die nog steeds levendig in mijn herinnering staat geschreven. Ik reed terug naar huis op een zondagnamiddag na een bezoekje aan mijn ouders die woonden aan de kust van Sussex. Mijn vader was ziek, en ja, hij zou later die week overlijden. Het was een stormachtige dag in maart met zeer zware regenbuien. Ik had een heleboel bezorgde gedachten terwijl ik reed. De enige andere persoon in de auto was onze jongste zoon, die toen vier jaar was. Er is een plek op de A23, net als je Purley uit bent waar men uitzicht heeft op Croydon en de Norwood Hills daarachter, waar ik woon, met zijn karakterestieke televisiezendermasten. Geen romantisch landschap, misschien, maar niettemin een uitzicht. Het regenen had opgehouden en plotseling verscheen er een prachtige regenboog. Nog kan ik de gevoelens van vrede en welzijn voelen die ik toen ervoer. Ik dacht niet aan romantische poëzie, of aan het verhaal van Genesis, of over de uitleg van Swedenborg daarover, hoewel deze misschien wel allemaal aanwezig waren in mijn onderbewustzijn. Mar het gevoel dat ik had was verwant aan wat door de volgende woorden wordt overgebracht: 'En alles zal goed worden', van Moeder Julian of Norwich, beroemd en tot ons gebracht door T.S. Eliot in zijn gedicht 'Little Gidding' [dorpje in district Huntingdonshire U.K.]. Als ik terugkijk, scheen het alsof ik voorbereid werd op de moeilijke dagen die voor de familie in het verschiet lagen. Misschien was het een teken van God? Ik ben er zeker van dat Peter Atkins en vele anderen zoals hij zouden denken dat ik volledig de weg kwijt was. Maar door het lezen van ervaringen van anderen, vaak veel diepergaander en welsprekender weergegeven, ben ik er zeker van dat daar wel iets bijzonders mee was.

Het is gebruikelijk over Swedenborg te denken als een groot wetenschapper, wat hij ook zeker was, en die na een geestelijk 'verlichting' visioenen begon te krijgen van werelden die achter deze liggen en ervan overtuigd werd dat het zijn missie was de Schriften te verklaren en hun innerlijke of geestelijke betekenis te uit te leggen. Waar is de poëzie daarin? Toch heeft Ralph Waldo Emerson, zelf een dichter, Swedenborg beschreven als de auteur van 'prozaïsche gedichten' en hij heeft hem onder de dichters op de hoogste plaats gezet. Hij dacht daarbij niet aan wat men zou kunnen noemen Swedenborgs incidentele verzen.

'Na Dante, Shakespeare en Milton, kwam er geen groot dichter meer tot aan Swedenborg'.

Swedenborg, schreef Emerson, 'staat van alle mensen in deze tijd, bovenaan als vertaler van de natuur naar de gedachte. Ik ken niemand in de geschiedenis voor wie dingen zo gelijk stonden voor woorden'.

In zijn gedicht 'Solution' rangschikt Emerson Swedenborg onder Homerus, Dante, Shakespeare en Goethe. Elke dichter heeft zijn eigen strofe:

  • Ver in het noorden, waar het poollicht
  • Controle houdt over het dartele licht
  • In trance gedragen voorbij een sterfelijk doel
  • Leidt de Zweed Emanuel de ziel
  • Door de sneeuw boven en de mijnen beneden,
  • Hij vond de zwarte inkten van Erebus
  • Herhaalde aan de mens de verdoemde jammerklachten
  • Waarop de muziek van de serafijnen zeilt
  • In de geestelijke werelden ging hij alleen
  • Maar wandelde op aarde ongekend en onbekend
  • De toeschouwer dichtbij vernam geen geluid
  • Toch, zij die op een afstand luisterden
  • Hoorden jammerklachten van het hemelse gewelf
  • En voelden, beneden, de siddering van de grond
  • En zijn in de lucht gezaaide niet geachte woorden
  • Zijn, in de volgende eeuw, vlammende zwaarden.

Ook Blake beschouwde Swedenborg als een dichter. Toen hem werd gevraagd door de dagboekschrijver Henry Crabb Robinson, of de visioenen van Swedenborg van dezelfde soort waren als die van Dante, antwoordde Blake dat ze dat inderdaad waren, maar, dat Dante een groter dichter was. Sommige mensen voelen zich misschien niet gelukkig met de omschrijving van Swedenborg als dichter. Zeker, zullen ze zeggen, onderzocht hij de geestelijke wereld op dezelfde wijze als hij de natuurlijke wereld onderzocht als wetenschapper, zoekend naar de waarheid; maar er is een verschil. Swedenborg was op vele manieren iemand die ver vooruit was in zijn tijd ten aanzien van wetenschap. Latere ontdekkingen hebben bevestigd, bijvoorbeeld, zaken die hij schreef over de structuur van de hersenen in het begin van de jaren 1740.

Wij kunnen misschien vanuit onze eigen levenservaring dingen bevestigen die hij schreef over het huwelijk en de relaties tussen de geslachten in de 'Echtelijke Liefde', maar hoe kunnen we bevestigen met proefondervindelijk bewijs datgene wat hij zegt over de aard van het leven hierna? Het antwoord hierop is dat we dat niet kunnen. Voor sommigen is het antwoord een zaak van geloof. Swedenborg was de goddelijk aangewezen openbaarder van nieuwe geestelijke leringen, die soms in zijn eigen woorden werden genoemd: 'de Nieuwe Kerk'.

Maar Swedenborg heeft nooit geprobeerd volgelingen te werven of een religieus genootschap te organiseren en Swedenborgs religieuze geschriften zijn nooit geaccepteerd door de voornaamste Christelijke kerken, hoewel een van zijn eerste en betwistbaar zijn grootste vertaler levenslange een Anglicaanse geestelijke was. Toch hebben, net als de opkomende vloed de mondingen en de rivieren opkruipt, leringen die vreemd en onacceptabel waren voor de 18de-eeuwse Christenen, zoals Kathleen Raine stelt, 'de geestelijke gevoeligheid van de Engelse natie doordrongen'. Kathleen Raine dacht dat die invloed hoofdzakelijk was verspreid door de poëzie en kunst van Blake. Dat kan waar zijn voor het laatste deel van de 20ste eeuw, maar in de 19de en vroege 20ste eeuw toen Blake nog grotendeels onbekend was, had de poëzie van Tennyson, de Brownings, Coventry Patmore en Dante Gabriel Rossetti, niet zo alom gewaardeerd vandaag, meer invloed. Alle genoemden waren lezers van Swedenborg.

Wat is het toch dat poëzie zo'n invloed zou hebben, zelfs als de gelijken van Peter Atkins het beschouwen als alleen maar 'waan'? Wat achter poëzie ligt is de verbeelding, een woord dat misschien een alarm doet afgaan bij sommige religieuze mensen die hun religie als 'de waarheid' beschouwen, terwijl verbeelding verbonden is met datgene wat veronderstelt wordt, of verzonnen, of zelfs vals. Laten we hier eens dieper op ingaan. Samuel Taylor Coleridge, dichter, criticus, filosoof en een fervent lezer van Swedenborg, gaf een onderscheid aan tussen fantasie en verbeelding. We kunnen fantasie even laten voor wat het is en ons concentreren op verbeelding. In een beroemde uitdrukking definieerde Coleridge de primaire verbeelding, die de fontein van alle kunst is, als 'een herhaling in het eindige gemoed van de eeuwige daad in het oneindige IK BEN'.

Voor Coleridge de romanticus, een vriend van Wordsworth en een jongere tijdgenoot van Blake, op wiens werk hij commentaar gaf en wie hij zelfs ontmoet kan hebben tijdens de introductie van de toenmalige voorzitter van de Swedenborg Society, Charles Augustus Tulk, was de godheid niet een ver verwijderde 'Eerste Oorzaak' van de 18de-eeuwse deïsten, maar een levende invloeiing in de menselijke activiteit, in het bijzonder in de kunsten. Voor de meer radicale Blake, bestaat Jezus in de menselijke verbeelding.

De 20st-eeuwse Franse geleerde van de Islamitische mystiek, Henry Corbin, die ook een groot lezer van Swedenborg was, verzon de term 'mundus imaginalis' of imaginaire wereld, om de geestelijke ervaringen te beschrijven van zowel Swedenborg als de Soefi mystici van het middeleeuwse Iran. Zo vermijdt hij de geringschattende koppeling met verbeelding en fantasie.

Een van de beste korte introducties tot Swedenborg is geschreven door de voorname Zweedse letterkundige Olof Lagercrantz, 'Epic of the Afterlife' [Heldendicht van het Hiernamaals]: een literaire benadering tot Swedenborg. Lagercrantz, de auteur van werken over Dante, Strindberg en Proust, en anderen, kan Swedenborg niet benaderen als een religieuze gelovige, maar ziet hem als een dichter, iemand die 'uitbreekt uit de wetenschap en het rijk van de dichtkunst binnentreedt'. Hij stelt dat Swedenborgs werken ons tonen 'hoe rijk het menselijk hart is en hoe ver het bereik is van de menselijke verbeelding en emotie'.

Wij zouden verder willen gaan dan dit en bevestigen met Blake en Coleridge dat de verbeelding het bewijs is van het bestaan van God en zijn werken in de menselijke wezens, maar om Swedenborg te beschouwen als een wetenschapper die dichter werd, alhoewel een die in proza schreef, is een nieuwe benadering en een die misschien wel nieuwe lezers brengt tot een denker en ziener die lang geassocieerd werd, misschien teveel, met sektarische religie.

 

 

Emanuel Swedenborg

Eric Benzelius

Isaac Newton

Isaac Casaubon

King James I

Hugo de Groot

Sebastian Castellio

George Elliot

Dorothea Brooke

G.W. Leibniz

C.P. Snow

Peter Atkins

Paul Dirac

Erwin Schrödinger

Reinier M. Rilke

Mary Midgley

William Blake

Kathleen Raine

William Wordsworth

Mark Akenside

Joseph Adison

John Keats

Julian of Norwich

T.S. Eliot

Ralph Waldo Emerson

Dante Alighieri

William Shakespeare

John Milton

Homerus

Johan W. von Goethe

Henry Crabb Robinson

Alfred Tennyson

Elisabeth Browning

Coventry Patmore

Dante Gabriel Rossetti

Samuel Taylor Coleridge

Charles Augustus Tulk

Henry Corbin

Olof Lagercrantz

August Strindberg

Marcel Proust

 

 

  • Lezing door Richard Lines, medewerker van The Swedenborg Society, gepresenteerd in Swedenborg Hall te Londen op 3 juli 2008.
  • De oorspronkelijke tekst is in 2009 uitgegeven als: "Transactions # 7".
  • De Nederlandse vertaling is van Henk Weevers, die opmerkt dat de Engelse dichtregels zijn vertaald naar Nederlands proza.
  • Digitale Uitgave - Swedenborg Boekhuis - december 2009.

 

 

Emanuel Swedenborg